Afhankelijk van de vaarrichting ten opzichte van de wind zijn er verschillende
koersen.
- Hoog aan de wind:
- Hierbij komt de wind schuin van voren de boot inwaaien. De zeilen moeten
helemaal aangetrokken worden. Dit is de meest
scherpe koers. Dat betekent dat de boot niet verder naar de wind toe kan
draaien. Gebeurt dit wel, dan kom je in de wind
terecht en verlies je je snelheid. Het verschil tussen hoog aan
de wind en aan de wind is dat hoog aan de wind net op het randje
van in de wind is. Als je iets te ver oploeft
begint je fok tegen te bollen. Dan moet je dus weer iets
afvallen. Het is dus een kwestie van spelen en proberen. Ook op een
kleine uitslag van het roer reageert de boot al, dus niet teveel roer geven.
Je moet sowieso nooit meer dan 45° roeruitslag geven, anders rem je meer dan
dat je stuurt.
- Halve wind:
- De wind komt van de zijkant de boot in waaien. Het grootzeil wordt
uitgevierd tot de giek een hoek van ongeveer 45°
met de boot maakt. De fok wordt gevierd tot hij nèt niet tegen begint te
bollen. Dat laatste geldt eigenlijk voor elke koers.
- Ruime wind:
- Hierbij komt de wind schuin van achteren. Het grootzeil en de fok
worden nog verder uitgevierd vergeleken met halve wind. Dit is voor de
meeste boten de snelste koers. Aan de wind is misschien spektakulairder,
maar als je met ruime wind langs een boei vaart zie je opeens hoe hard
je gaat.
-
Voor de wind:
- De wind komt nu recht van achteren het schip in waaien. Het grootzeil
wordt volledig uitgevierd tot de giek een hoek van 90° met de boot maakt.
De fok kan naar de andere kant van de boot worden gehaald om nog meer wind
te vangen. Dit heet de fok "te loevert"
zetten of "melkmeisje".
- In de wind:
- Dit is niet echt een koers, want er kan niet in de wind gezeild worden.
De wind komt namelijk recht van voren en de boot bevindt zich in in de
zogenaamde "dode hoek".
- Dode hoek
- Dit is de hoek van 90° tussen aan de wind over
bakboord en aan de wind over
stuurboord.
- Oploeven
- Naar de wind toe draaien. Het roer wordt naar het zeil toe bewogen.
(Een deel van) de koersen volgen elkaar in deze volgorde op:
- voor de wind
- ruime wind
- halve wind
- aan de wind
- Afvallen
- Van de wind af draaien. Het roer wordt van het zeil af bewogen.
(Een deel van) de koersen volgen elkaar in deze volgorde op:
- aan de wind
- halve wind
- ruime wind
- voor de wind
- Dwarspeiling
- Deze wordt gebruikt bij de overstag-manoeuvre om de koers na de overstag
te bepalen. Het is erg belangrijk dat goed hoog aan de wind wordt gevaren,
anders komt de dwarspeiling niet uit. Op dat moment maakt de roerganger een
dwarspeiling. Dat houdt in dat hij of zij over de schouder kijkt in een haakse
hoek met de boot. Voor de meeste kleine boten is dit tevens het verlengde van
de doft. De roerganger kiest een punt op de wal op deze
lijn. Als de overstag goed wordt uitgevoerd koerst de boot erna op dit punt
van de dwarspeiling af. Mooie bijkomstigheid is dat meteen wordt gekeken
of er ruimte is om de overstag te maken.
- Sturende werking
- De zeilen van de boot hebben een sturende werking. Het is (theoretisch)
mogelijk zonder roer het schip op koers te houden. Het grootzeil heeft een
loevende werking. Dit betekent dat de boot naar loef draait als alleen het
grootzeil wind vangt. De fok moet dan dus gevierd zijn. Op dezelfde manier
heeft de fok een afvallende werking. Als het grootzeil gevierd is en de fok
vangt wind draait de boot naar lij en valt dus af. Het is erg handig hier
gebruik van te maken. Het roer is eigenlijk alleen ter correctie.
- Killend bij
- Als een zeil (meestal de fok) killend bij wordt gehouden, bolt het
voorlijk tegen. Het achterlijk
blijft wel wind vangen. Dit kan gebruikt worden om de voorwaartse snelheid
mee te beïnvloeden als een soort gaspedaal.
- Fok
- Het voorste zeil.
- Fokkeschoot
- De lijn waarmee de fok wordt bediend. Deze is verbonden met de zogenaamde
'schoothoek' van de fok.
- Grootschoot
- De lijn waarmee het grootzeil wordt bediend. Deze is verbonden aan de giek.
- Giek
- Het 'rondhout' onderaan het grootzeil.
- Bakboord
- Van achteren naar voren gezien de linkerkant van de boot.
- Stuurboord
- Van achteren naar voren gezien de rechterkant van de boot.
- Loefzijde
- De kant waar de wind vandaan komt.
- Lijzijde
- De kant waar de wind heen waait.
- Grootzeil
- Het grote zeil, dat tussen de mast en de giek en eventueel de gaffel in hangt.
- Fokkenist
- Degene die de fok bedient.
- Roer
- Het 'stuur' van de boot.
- Doft
- Het bankje, waar je op kan zitten.
- Kielzog
- Het schuimspoor achter de boot aan, dat aangeeft waar de boot heeft gevaren.
- Voorlijk
- Het voorste deel van het zeil.
- Achterlijk
- Het achterste deel van het zeil.